(door Paul Simons, voor de dienst van Paasochtend 2025, n.a.v. Johannes 20:1-18)
Weet u, de twee engelen bij het lege graf, waren nogal trots op de taak die ze samen mochten uitvoeren. De een – Muriël – was al jaren kerstengel geweest en had behoefte aan verandering. De ander – Duma – was met kerst nog stagiair om het vak van engel te leren. Dat was een leerzame ervaring geweest voor Duma. Maar zingen zo van “Gloria in Excelsis Deo” was niet zo zijn ding. Hij had zijn begeleider gevraagd om hem een volgende keer een andere taak te geven. ‘Pasen’, staat er nu op hun werkbriefje. ‘De paasboodschap aan de wereld verkondigen.’ “Dat klinkt nogal groot,” zegt Duma tegen Muriël. “Gaan we weer met een legertje engelen?” “Nee,” antwoordt Muriël, “we gaan met z’n tweetjes. Dit keer pakken we minder groots uit.” In de hemelse briefing had Duma al begrepen dat hun taak nogal precair is, gevoelig. Er wordt enerzijds kracht gevraagd, maar ook fingerspitzengefühl, tact. Voor een belangrijke boodschap, hoopvol, maar omgeven door veel verdriet. Een zekere intimiteit is dus gevraagd.
Als de tijd daar is, dalen dus een ervaren kerstengel en een engel in opleiding naar de aarde af. Om precies te zijn, naar de tuin van Jozef van Arimathea. Die Jozef is een rijk man. En bovendien lid van de Joodse Hoge Raad, dus invloedrijk. Hij heeft dicht bij Jeruzalem een groot stuk grond gekocht en daar een zeer royaal nieuw rotsgraf voor zijn familie laten aanleggen. Jozef is een forens: werkt in Jeruzalem, woont in Arimathea, een stad even ten oosten van Jaffa. Deze Jozef heeft na de kruisdood van Jezus aan Pilatus het lichaam van Jezus gevraagd. Onder de indruk van Jezus’ woorden en wonderen, vond hij dat deze bijzondere Mensenzoon een laatste rustplaats verdiende. Bij hem thuis. Alsof hij familie was geworden. Samen met Nicodemus, een andere bewonderaar van Jezus, had hij het lichaam van het kruis gehaald, het gebalsemd en het in een linnen doek in zijn ongebruikte graf gelegd. Een begrafenis in stilte. Het sluitstuk van deze begrafenis, het afsluiten van de ingang, moet een grote inspanning zijn geweest. Zou jij met z’n tweetjes een molensteen op zijn kant in beweging krijgen?
Als Muriël en Duma in de tuin voet aan grond zetten (als je dat zo mag zeggen van engelen), kost het de engelen geen enkele inspanning om de steen van het graf weg te rollen. Sierlijk zetten ze zich op de steen en wachtten af. De gestalten van de engelen geven licht af. Toch is het nog donker in de tuin. Ze horen voetstappen en besluiten zich verdekt op te stellen en af te wachten. Maria Magdalena komt de tuin in. Zij en de discipelen hadden van Jozef van Arimathea gehoord dat hij Jezus in het familiegraf naar zijn laatste rustplaats had gebracht. Ze hadden hem bedankt voor zoveel grootmoedigheid en voor het gebaar. Maria heeft een lichtje in de ene hand, het kruikje met balsem in de andere. Ze wil Jezus de laatste eer bewijzen en zijn lichaam met geurige kruiden insmeren. Of het haar gaat lukken is voor haar de vraag. Krijgt zij die steen in haar eentje weg? Het lichtje dat ze bij zich heeft, is nodig. Ook voor Maria is het nog donker. Zo voelt ze zich ook. In het donker van het verdriet. Zoals mensen zich voelen als ze een geliefd iemand hebben verloren die veel voor hen heeft betekend.
Muriël en Duma zien Maria naderen, het hoofd naar beneden. Ze voelen haar bedrukte stemming. Dan kijkt Maria verbaasd op naar het graf, ja ontzet. Van schrik vallen het lampje en het flesje olie uit haar handen. Ze grijpt naar haar gezicht. Iemand is haar voor geweest! Dit kan toch niet waar zijn! Ze legt haar hand op haar borst om het versnellen van haar hartslag te willen beheersen.
Duma kijkt Muriël aan met een vragende blik: zullen we? Muriël, de ervarenste van de twee, schudt van nee. Het is nog te vroeg. Laat haar maar even. En zo blijft Maria daar versteend staan. Om vervolgens weer snel weg te rennen. Het lampje op de grond is uitgegaan. Het flesje ligt in scherven. Met de balsem als een vlek omheen.Tien minuten later (of is het twintig? – engelen hebben geen besef van tijd) komt er een jongeman aan. Hij hijgt nog van het rennen. Inmiddels is het wat lichter geworden. Muriël en Duma slaan hem gade. Johannes, zo heet hij, ziet de opening van het graf en werpt voorzichtig een blik erin. Hij wil naar binnen, maar zijn maag protesteert. Hij doet een stap naar achteren. Dan zien de engelen nog een man aankomen, Simon Petrus, ook hij is buiten adem van het rennen. Hij komt naast Johannes te staan voor de opening, maar aarzelt geen moment. Hij gaat naar binnen en komt even later met een opgevouwen doek naar buiten.
Inmiddels is ook Maria er weer bij. Volledig in de war. Simon Petrus kijkt Johannes en Maria even ontzet aan. Maar zegt dan: “Kijk naar dit doek. Hoe keurig dit erbij ligt. Dat is niet het werk van een rover. Er moet méér aan de hand zijn. Hier is geen mens in het spel, maar God zelf!” De twee engelen knikken elkaar toe. Dit is iemand die het doorheeft. Ze zien de twee mannen in opgewonden toestand wegrennen. In de verte horen ze iets wat lijkt op: “Hij is niet dood! Hij leeft!” Duma denkt: Dit loopt vanzelf. Wij zijn eigenlijk niet nodig.Maria blijft achter bij het graf. Ze loopt naar binnen. Nu durft ze het ook. Ze heeft het doek in haar handen. Ze streelt het doek, alsof het een gezicht is. Het gezicht van haar Jezus. Hun Jezus. De tranen komen hoog. De ervaren engel en jongere engel kijken elkaar aan. Dit is het moment waarvoor ze zijn gekomen. Ze komen uit de verborgenheid tevoorschijn. Zonder iets te zeggen. Duma wéét ook niets te zeggen. Hij is geraakt door de tranen van de vrouw. Achter dat verdriet moet zoveel liefde schuilen, denkt hij. Zo moet het voelen als je denkt dat het voorbij is. Zo menselijk is dat. Maria ziet de engelen en schrikt hevig. Haar hartslag neemt alweer een enorme vlucht. Het doek valt bijna uit haar handen. Het lijkt alsof Muriël zijn hand op haar arm legt als geruststelling. Ook Duma komt dichterbij en zegt: “Waarom huil je, Maria? Jezus is opgestaan! Ik kan je niet vertellen wat er hier vannacht gebeurd is, niemand heeft gezien, ook wij niet, maar Hij is hier niet, Hij leeft!” Maria begint te lachen. Van ongeloof. “Houd me niet voor de gek,” zegt Maria. “Ik weet ook niet wie het hebben gedaan, maar ze moeten hem hebben weggehaald. Geen idee waar ik hem nu zoeken moet. Ik wil nog bij hem zijn.” Duma voelt zich door de grond zakken. Zijn boodschap is niet goed overgekomen. Helemaal niet. Hij voelt de hoofdschuddende blik van Muriël. Hij had zo geoefend op dit moment. Het is toch een blijde boodschap?! Heeft hij het verpest? Muriël neemt het contact met Maria over. Hij praat met haar, rustig, uitvoerig. “Wat Jezus heeft moeten doormaken, komt niet van God,” zegt hij. “Net zo min als het lijden dat jullie mensen overkomt. Aan Jezus als zoon van God, kun je zien dat het iedereen kan treffen. Daarom moeten jullie mensen elkaar steunen. Solidair zijn om deze wereld met al zijn lasten vorm te geven.” Duma lijkt zich te herstellen en durft zich nu ook in het gesprek te mengen. “Er is een toekomst,” zegt hij tegen Maria. “Jouw verdriet en je zorgen, ze gaan voorbij. Niet als dooddoener. Maar omdat ook de dood niet het einde is. God gaat dóór met mensen. En Jezus is erbij. Maar op een andere manier dan je gewend bent.” Maria kijkt de beide engelen aan, staat langzaam op, droogt haar gezicht en werpt een blik naar buiten. De zon komt op, werpt de eerste zonnestralen in het graf. Ze is alleen. Of toch niet? Voelt ze zijn aanwezigheid?
Het verhaal gaat dat de twee engelen vanaf dat moment elk jaar op paasochtend terugkeren naar de aarde. Steeds naar een andere plek. Elke keer zijn ze daar waar mensen het moeilijk hebben. Waar mensen niet meer weten hoe het verder moet. Geen licht meer zien aan het einde van de tunnel. Muriël en Duma zien dan mensen die hun verdriet en frustratie de vrije loop laten. Die naar de hemel kijken en gebeden prevelen. Het verhaal gaat dat de engelen hun dan iets in het oor fluisteren. Diezelfde paasboodschap als aan Maria. Dat de dood niet het laatste woord heeft. Dat er altijd een nieuw begin is. Dat Gods liefde geen einde heeft.
Het verhaal gaat dat Muriël en Duma dit jaar met Pasen in de Oekraïense stad Sumy zijn geweest, waar meer dan dertig mensen omkwamen bij een laffe aanval vanuit Rusland. Het verdriet en de woede zijn groot. Overal ter wereld prevelen en bidden mensen de hemel dat er een einde komt aan oorlog en geweld. Dat er hoop is. Op vrede. Op gerechtigheid. Het verhaal gaat dat de engelen ook daar de paasboodschap in de oren van mensen hebben gefluisterd. Tactvol, met gevoel, als lichtpunt in het donker van deze wereld.